wolkbreuk

Achteloos volgt ze de modderstroom. Zigzaggend over het dalende pad. Mollige kuiten in roze regenlaarsjes, de kap van haar groene regenjas strak over het hoofd. Glunderend kijkt ze achterom. De ondeugd straalt van haar bolle toet. De sporen van een onweersbui als kroon op haar vakantie. Spetteren in een plas. Een windvlaag blaast koude waterdruppels uit de bomen.

Aan het einde van het pad breekt boven het meertje de zon door het onmetelijk grijs.

kan

In de nasleep van een gezellige lunch onder vrienden prik ik achteloos in een steeds leger doosje gevulde olijven. Relikwie van voorbije vakantiedagen. Heimwee uit de Franse supermarkt. Onwillekeurig dwaalt een oog over de opsomming van de ingrediënten. Olijven. Knoflook. Puur natuur. Heerlijk. Ah en uiteraard de ‘eventuele’ bijproducten.

Kan eventueel sporen bevatten van…’ Mijn beeldscherm meldt onmiddellijk dat ik een pleonasme aan het plegen ben. Dat het woord ‘eventueel’ eigenlijk altijd kan worden weggelaten. Van vis, amandel, lupinen, sulfieten, gluten, melk of derivaten, eieren, schaaldieren… De lijst is eindeloos. Zinloos. Nodeloos. Onzinnig vooral. Opgesteld door Europese ambtenaren met een feilloos gevoel voor Kafka. Een ongebreidelde fantasie en een ongezonde adoratie voor Jozef K. De opgelegde indekmentaliteit van de moderne productiemethoden.

Een bijsluiter bij een krop sla, om aan te geven dat er sporen van slak voor kunnen komen. Een waarschuwingsbord aan het begin van een onverhard pad. Voor tractorsporen. Sporen zijn voor Jonge Woudlopers. Voor de volgelingen van Baden Powell. Voor op zo’n blauw doosje champignons. ‘Moet sporen bevatten.’ Dan krijgen we de realiteit weer een beetje in zicht. Tot die tijd heb ik liever wat minder sporen van eventualiteiten in mijn voeding. Het zal me worst zijn wat het meisje aan de lopende band bij de toeleverancier van de Carrefour tussen haar croissants zou kunnen hebben zitten. Zolang ze maar zo’n kek haarnetje draagt.

koude oorlog

Houdt u ook zo van kamperen? Lekker de hele dag buiten bezig zijn. De overtreffende trap van ‘ons kent ons’ op de vierkante centimeter. Dat gevoel van ultieme vrijheid, op een door de Fa. Ten Cate vastgestelde tentdikte van die tot eergisteren volslagen vreemde buren. Ik wel. Boekje lezen, rondje lopen, kakken met een strooien hoed op achter een verveloos louvredeurtje. Heerlijk. Oeverloos zwetsen tegen mensen die je net bent tegengekomen. Van de ene flauwe opmerking in de andere leven. Onbetaalbaar.

Natuurlijk zijn er ook de keerzijdes. Zo durft de airconditioning van sommige campers al eens hinderlijk te brommen. Is er nog steeds geen goed onderbouwd sociologisch onderzoek naar de verschillen in hinder tussen keffende honden en klierende kinderen en wordt iedere vorm van groeiende opwinding om het lijntje van de tienerdochter van hiernaast ogenblikkelijk teniet gedaan door haar ongelukkige toekomstbeeld in de vorm van een bijbehorende moeder in wafelijzerreliëf. Niets om je echt druk over te maken derhalve. Geen koude rakker die hier niet tegen opgewassen is.

Nee, het campingleven kan mij wel bekoren. Nog even blijven liggen in een net iets te broeierig bed, terwijl in een andere dimensie individuen zonder gezicht in het rond scharrelen op zoek naar een flard van hun vaste ochtendritueel. In ochtendjassen die qua volume op zichzelf al een aanslag waren op het voornemen dit jaar eens niet zoveel rotzooi mee te slepen. In kleuren die in geen enkele badkamer tot hun recht zouden komen. Ook hier niet. Het zijn die observaties, dat ongegeneerde gluren naar de buren, wat kamperen zo leuk maakt. De gekkigheid schuin hier over. De plak waarmee de vrouw in de derde caravan van links regeert over de man met het huishoudgeld. De ijver waarmee elke ochtend eindeloze scheerlijnen worden aangespannen. En dat alles vanzelfsprekend in de wetenschap dat dergelijke vergrootglazen ook op jou gericht zijn.

Je weet dat jouw vermoeide uitvallen naar je halve trouwboek, die werkelijk waar echt geen benul heeft van de importantie van het op de juiste wijze aangeven van de laatste zeven haringen, voor de gemiddelde omstander alleen maar zo amusant zijn door een aan het maximum grenzend percentage aan herkenning. Dus ken ik inmiddels mensen die een strikt gescheiden taakverdeling hebben binnen en buiten de tent. Mensen die liever iets huren dan zelf de tent op te moeten zetten. Wat zeg ik, zelf stuur ik het liefst vrouw en kinderen naar het zwembad, zodat ik in alle rust de boel waterpas en stormvast kan zetten. Noem het de basis van een geslaagde kampeervakantie. Het met zachte hand verwijderen van de angel uit het overgangsritueel tussen werk en vakantie.

Maar het kan dus erger. Wanneer je als onschuldig observator moet toezien hoe men met zoetgevooisde stem complimenten in het rond strooit. Hoe zeemzoete liefdesverklaringen de plaats in nemen van een gemeend gesnauwde opdracht om nu eindelijk die tentstok eens recht te houden. Waar de aardigheid en het wederzijds respect zo ontzettend gezamenlijk aan een scheerlijn trekken, dat je er bijna van overtuigd raakt dat deze mensen morgen op hun opblaasbare therapeut voorbij komen drijven in het zwembad. Dan moet er wel iets grondig mis zijn. Zoveel saamhorigheid, een dergelijke hoeveelheid uitgesproken liefdesbetuigingen en vooral dat hemeltergend lieve toontje. Kom op nou mensen, dat kun je toch niet menen? Voor mij is de maat vol. Tijd om naar huis te gaan.