kopf

Trillend probeer ik mijn handschoen aan te trekken. Onderwijl mezelf moed in sprekend. Terwijl ik nog eens diep inadem overzie ik het schouwspel. De witte vlakte. Mijn opponent. Maagdelijk witte sneeuw zover het oog reikt. Omzoomd door statige sparren. Ingekaderd door toppen in wit en basalt. Ik recht mijn schouders. Kom overeind. Het mag niet moeilijk zijn.

Een jaar geleden deed ik hetzelfde. Als een tweede natuur. De houten klaas in mij één met het snowboard. De blik onvervaard, op snelheid de berg af. Onhoudbaar. Keer op keer. Tot ik een stukje miste. Een stuk van pakweg veertig minuten. Een kleine drie kwartier waarin ik wel zelfstandig de berg afdaalde, de restanten van mijn bril opborg in mijn jas. Honderduit ratelde tegen mijn gezelschap, telkens opnieuw hetzelfde. Ik ken het verhaal slechts uit overlevering. Ik was er niet ‘bij’.

Van tijd tot tijd komen ze terug. De duizelingen, de leemte blijft. Onaangekondigd. Van de ene op de andere dag. Nu ook. Al een dag of twintig. Is het stress gerelateerd? Botte pech? Wie zal het zeggen. Op de piste duizelt het me niet. Met de techniek zit het wel snor. De blokkade zit stevig tussen de oren. Vermomd als tegenzin. Als de absolute tegenpool van dat waar ik jarenlang een moord voor zou hebben begaan. Ik maak mijn binding los, schud de denkbeeldige sneeuwlast van mijn jas en step naar het liftje. De kramp negerend. Een eenmans zelfhulpgroep. Gewoon doorgaan als therapie. Nog één rondje. Misschien twee. En morgen weer. De berg ben ik zelf.

suis

Het suist in mijn oren. Wereldnieuws. Schokkend. Het wordt niet minder. Na twee dagen nog niet.

Het komt dichterbij hoor ik zeggen. Beangstigend dichtbij. In Parijs zijn we allemaal wel eens geweest. Of wilden we in elk geval altijd nog eens heen. Met een geliefde. Uiteraard. Met de trein ben je er zo. Allemaal flauwekul. Afstand is geen maatstaf. Kilometers zijn nietig. Parijs niet het doelwit.

Geschoten is er op de westerse arrogantie. Op ons eeuwige gelijk. De betweter heeft de kogel gekregen. Niet eerder was een aanslag op een westers doelwit zo raak gekozen. Zo vernietigend. Het gaat niet om aantallen. Niet om de zinloosheid. We zijn geraakt in de kern van ons bestaan. In onze gevoeligste plek. Ons gevoel voor humor.

Charlie Hebdo is een grote naam, geen grote krant. De invloed groter dan de oplage. Een faam belangrijker dan de som der delen. Niemand die twijfelt aan de kracht van het potlood, de macht van de pen. Toch is de kalashnikov sterker gebleken dan de vlakgom. De spiegel die ons wordt voorgehouden blinkt doorheen het geronnen bloed. Onze martelaren afgebeeld met de verbetenheid van de verliezer.

Het suist in mijn oren. Het verhaal achter het nieuws. De reden van de schok. Het mag niet minder worden. Na twee dagen nog niet.

over de vruchten des velds en de deconstructie van aardappelkroketten

Wanneer de jager de modder van zijn laarzen trapt.
Zijn sporen nalaat in het patattenveld.
De eigenheimers al in de koeling liggen.

Het graan gered uit de hongerige maag van de nijlgans.
Als verkruimelde koek in een goedkoop vormgegeven doosje.

Beelden van blozende boerenmeiden.
Romige melk tot boter geslagen.
Kippen kakelend over het erf.
Weer geen kuikens.

De resten naar het vilbeluik.
Het vet gesmolten.
Een blauwige walm.
Bruisend van eeuwig leven.

Smakelijk.

 

Gisteren onder vrienden. In een huisje op de hei. Een zelf geschoten damhert in de oven. Kroketten uit eigen keuken. Stichtelijke woorden van de ongelovige.