tove

Er waren eens, in een land iets verderop, twee mensen, een man en een iets jongere vrouw. Het waren geen mensen met blauw bloed, geen koningen, prinsessen of andere adel in de familie. De man was jarig op Koninginnedag, dat was het enige. Ze leidden een rustig leventje in een dorpje op de grens, zo met zijn beidjes. In het weitje achter hun huis stonden twee ezeltjes rustig te grazen. Drie kipjes zorgden voor een vers eitje op zondagochtend. De poes lag op de vensterbank in de zon. Zo ging het al jaren en zo had het nog lang door kunnen gaan. Je voelt hem al komen, zo ging het natuurlijk niet. En toch is dit een sprookje, misschien wel het mooiste sprookje dat ik ken.

Op een dag kreeg de vrouw een buikje. Niet omdat ze teveel boterhammetjes had gegeten. Zelfs niet door de frietjes van het frituur die ze zo lekker vond. Nee, er groeide iets in haar buik. Een heel klein ieniemini mensje. Niets engs dus, al dachten veel mensen dat het nu wel gedaan zou zijn met hun mooie leventje, met de ezeltjes in de wei, de verse eitjes op zondagochtend en de poes in de vensterbank. Ondertussen groeiden het kindje en de buik rustig verder. Alsmaar ronder werd de vrouw. Samen met de man maakte ze haar huisje klaar voor de komst van het babytje. Kamers werden behangen, plafonds geschilderd. Er kwam een antiek wiegje van de zolder, waar de man zelf jaren geleden nog in geslapen had. De dag dat het kindje zou komen kwam steeds dichterbij.

Niemand wist of het kindje een jongen of een meisje zou zijn. De dokter misschien, die foto’s van de baby in de buik had gemaakt, maar die mocht niets zeggen van de man en de vrouw. Ze wilden de verrassing niet bederven. Ze hadden alles in huis gehaald in het blauw én in het roze. Zelfs het geboortekaartje had twee kanten. Er stond alleen nog geen naam op. En geen geboortedatum natuurlijk. Die wist nog niemand. Tot die dag, die dag dat de vrouw laat op de avond ontzettende pijn in haar buik kreeg. De zuster in het ziekenhuis wist het meteen: Het babytje komt! Kindjes komen evenwel niet zomaar. Het duurde de hele nacht, maar het kind liet zich niet zien. Het speelde verstoppertje in de buik van de vrouw.

Toen het ochtend werd kwam er een dokter uit een heel ver land. Hij sprak met een beetje een raar accent, maar hij wist zeker dat het nu snel zou gebeuren. Dokters weten nu eenmaal alles van het krijgen van babytjes. Het was een feestelijke dag. Hemelvaartsdag. Iedereen, behalve de dokter en de zusters, was vrij. 21 mei 2009. De zonnige donderdag dat de man en de vrouw, wij, jouw papa en mama werden. De dag dat twee heel gewone mensen, met een huisje op de grens, een weitje met ezeltjes, kipjes voor de verse eitjes op zondagochtend en de poes in de vensterbank, een prachtig prinsesje kregen. Met koninklijk blonde krulletjes en de grootste blauwe kijkers die we ooit hebben gezien. Dat prinsesje, dat ben jij en we noemden je Tove, Tove Marie Zaan.

senilisering

Geinige gehaakte frutsels, kunstig gebreide konijnen en vlijtig gevilte onderzetters. Volwassen vrouwen, en hier en daar vast ook wel een man die ontzettend in touch is met zijn oestrogene kant, die zich bloedserieus wijden aan de edele kunst van het vingerhaken, boomstambreien en heipaalweven, ik begon er net een heel klein beetje aan te wennen. Onwillekeurig herinneringen aan de macraméwerkjes uit mijn jeugd onderdrukkend, worstel ik mij dagelijks langs de vele facebookberichten gewijd aan de wederopstanding van het moedermavo-ambacht. Verbaas ik mij over de impact van het internetfenomeen Etsy, waar huisvlijt wereldwijd de anti-globalistische belichaming van de duurzame vernietiging van het feminisme tentoon spreidt. Zonder mijzelf af te vragen waarom. Vanwaar deze hang naar ambachtelijk gepiel. Naar deze symbiose van creativiteit en burgertruttigheid. Het ging grotendeels langs me heen. Tot ik vanavond keihard geconfronteerd werd met wat klaarblijkelijk de nieuwste rage onder volwassen zou moeten zijn, de kleurplaat. De kleurplaat godbetert. Ik heb hier twee kleuters rondlopen. Die kleuren platen. En het tafelkleed, het behang en het parket. Moet ik oppassen, wanneer ik morgen gevraagd wordt de kleine vlakjes van Sneeuwwitjes jurk in te kleuren? Voor ik het weet ben ik hip bezig. De horror.

afwijken

Wonen in de provincie heeft zo zijn voor en tegens. Wat mij betreft veel meer voren dan tegens. Je ziet ze overal weer op de akkers verschijnen deze dagen. Diepe voren in glanzende klei. Eindeloos lang. Geflankeerd door statige bomenrijen, kronkelende dijken en diepzwarte kreken. Maar daar wil ik het helemaal niet over hebben. Er zijn prangender zaken die de aandacht vragen.

Mijn lokale krant bericht vanochtend over twee zaken die het pittoreske dorp waar ik mijn stukjes schrijf aanbelangen. Het eerste handelt over de grote gaten in de dekking van het mobiele telefonie-signaal in Zeeland. Hele dorpen op de eilanden zijn simpelweg niet bereikbaar. Hier in de grensstreek van Zeeuws-Vlaanderen zijn het vooral de signalen van buitenlandse providers die de inlandse overschaduwen. Lastig, telefoonrekeningen willen wel eens oplopen doordat je ongewild via een buitenlands netwerk belt, maar meestal gewoon omdat geen van de signalen goed genoeg is om een fatsoenlijk gesprek te voeren. Dat is ook ongeveer wat de Provincie heeft aangekaart bij de Telecombedrijven. Mensen kunnen niet bellen. Het noodnummer is niet te bereiken wanneer je op de verkeerde plaats bent of woont. Voor een provincie als Zeeland natuurlijk vervelend. Buitenlandse toeristen moeten wel naar die heimat kunnen bellen. Onze enige vorm van groeieconomie, de 55-plusser op de elektrische fiets, mag niet midden in de polder het grit uit de billen moeten peuteren zonder de hulpdiensten te kunnen bereiken. En terecht. De Telecomgiganten beloven beterschap. Sommige althans, T-mobile, de enige die rond mijn woning soms nog op het display durft te verschijnen, heeft niet gereageerd op de vragen van de Provincie.

Moet ik me daar nu druk over maken? Misschien niet. Of juist wel, omdat een tweede bericht, een paar pagina’s verder, over de voorgenomen sluiting van de kazerne van de vrijwillige brandweer in Zuiddorpe gaat. De kop titelt over mijn dorp. Over de opkomsttijden van de brandweer in Overslag. Dat de opgelegde aanrijtijd van acht minuten vanuit de overige kazernes niet gehaald kan worden. Gelukkig is er een oplossing. De wettekst die de tijd waarin de hulpdiensten ter plaatse moeten komen bepaald, biedt volgens Burgemeester Jan Lonink, voorzitter van de veiligheidsregio, ook ruimte om deze tijden op te rekken. Ik stel mij voor dat er dan staat dat het in acht minuten moet, maar indien het meer dan acht minuten rijden is, dat het dan, ach weet je, ook best twintig minuten duren mag. Het leven op ‘den buiten’ is tenslotte al zoveel rijker geweest, dat het niet per definitie even lang hoeft te duren als dat van de burger in de stad.

Wanneer ik straks onverhoopt op een ijzige winteravond mijn brandende huis moet ontvluchten en vruchteloos op mijn inderhaast van het TV-meubel gegriste mobiele telefoon 112 probeer te bereiken, hoef ik in ieder geval niet naar T-mobile te wijzen, wanneer het hartverscheurende gekrijs van mijn dochters op de brandende bovenverdieping verstomt in de verzengende hitte van het allesverslindende vuur. Het is allemaal de schuld van de vlammen, die zich niet aan de opgerekte tijden houden.

‘Zie je die man daar, die zo kromgebogen tegen de wind tussen de pas geploegde velden fietst? Heeft zijn hele gezin verloren in een fatale brand. Oh nee, jaren geleden al. De brandweer kwam te laat. Uhuh, twee kleine kinderen en zijn vrouw. Hij fietst hier elke dag. Weer of geen weer. Om de honderd meter stopt hij. Kijk zie je, nu doet hij het weer. Wat hij doet? Kijken of hij bereik heeft op zijn mobiele telefoon. Waarom hij zo met zijn hoofd schudt?’