vijftien

Het is stil in huis. De televisie speelt zachtjes een film waar niemand naar kijkt. De kinderen liggen boven in een comateuze toestand de indrukken van Kerstavond te verwerken. Mijn wederhelft wijdt haar nieuwe bank in onder haar vertrouwde dekentje. Eerste Kerstdag was in geen jaren zo rustig.

Vijfentwintig december 1998. In mijn woonkamer staan de tafels en stoelen tussen de schuifdeuren. De tafel gedekt voor negen. Mijn broer brengt de Kerstdagen door bij zijn vriendin in Taiwan. Mijn moeder op haar eigen verzoek in een ziekenhuisbed. Ze kwam naar huis voor de Kerst. Wilde zo graag thuis zijn voor de Kerst. Het ging niet. Mijn schoonouders en vader zijn bij haar. Ik giet nog een lepel braadvocht over de kalkoen.

Ze voelt zich goed. Opgelucht. Veilig. Het spijt haar dat ze er niet bij kan zijn. Ik snap het wel. Ben blij dat ze zich beter voelt. Morgen zie ik haar weer. Het optimisme van haar bezoek stelt gerust. Ik zadel mijn vader op met het aansnijden van het hoofdgerecht.

Inmiddels zijn we met achttien wanneer het kerstcircus hier neer strijkt. Mijn broer is terug gekomen uit Taiwan. Net op tijd voor de begrafenis. Morgen is het vijftien jaar geleden. Vijftien. Boven liggen twee van haar kleinkinderen diep te slapen. Onwetend, onschuldig. Ze hebben haar nooit gekend. Zij hen nooit. Er zijn momenten dat ik haar ontzettend mis. Bij de gedachte dat zij haar moeten missen het ergst.

een liefhebbend geheugen

De 142 beste Nederlandse en Vlaamse sportverhalen van 1880 tot nu.’ De ondertitel van de herziene en uitgebreide versie van het in 2007 verschenen boek ‘Sport’ schept minstens zoveel verwachtingen als de nagenoeg bijbelse omvang van het boek zelf. Ruim duizend flinterdunne bladzijden zijn er nodig om de uitgebreide bloemlezing van Nederlandstalige sportverhalen te bundelen. De uitgebreide inleiding gaat diep in op het ontstaan van de georganiseerde sport in Nederland en Vlaanderen en dan met name de schriftelijke getuigenissen daar van. De invloed van het een op het ander. De groeiende interesse voor de beleving van Sport, en de daar soms op vooruit lopende ontwikkeling van het schrijven over sport in het bijzonder. Eén ding mogen we daarbij zeker niet over het hoofd zien van samensteller Arthur van den Boogaard, een goed sport-journalistiek verhaal is nog geen goed sportverhaal. In deze bundel dus geen voetbaluitslagen van de derde klasse amateurs. ‘Een goed sportverhaal is een goed verhaal’, lees ik in de inleiding. Een goed verhaal kan mij altijd boeien en dat heb ik geweten.

Vierendertig van de honderdtweeënveertig sportverhalen in dit boek gaan over wielrennen. In eerste instantie lijkt het dus een beetje flauw om me daar toe te beperken. Ik doe het toch. Wielersport heeft nu eenmaal verreweg mijn grootste interesse en laten we eerlijk zijn, wie volgt er nu HIK om een recensie te krijgen over tweeënvijftig voetbalverhalen? Fietsen dus. Ik lees over de opkomst en ondergang van Jaap Eden, leer over het genie van Pieter Daniël Moeskops, verbaas me over combines, geniet van de heroïek in de vroege uitgaven van de Tour de France. De stijl van de verhalen geeft een hint naar de periode waarin ze geschreven zijn. Namen beginnen mij pas halverwege de jaren vijftig wat te zeggen. Nog eens vijfentwintig jaar later wordt het tastbaar voor dit product van de bloemenkinderen. Zoetemelk, Hinault, de zo niet bij de koers passende uitstraling van Laurent Fignon. Daar beginnen de herinneringen. De herkenning. Dat laatste is misschien niet helemaal waar. Doorheen het hele boek, de hele geschiedenis van de wielerverhalen schemert een spoor van herkenning. Een aaneenschakeling van publiek geheim, het hart van de koers. De feiten zijn voor mij als lezer soms nieuw, het wezen van het wielrennen verandert er niet door.

In zijn inleiding belooft Arthur van den Boogaard ons paralellen, inzichten en kruisverbanden. Hij overdrijft niet. Naarmate je als lezer vordert in het boek beginnen er dingen op hun plek te vallen. Onbedoeld, het boek is immers samengesteld uit een grote hoeveelheid losse verhalen door even zoveel schrijvers. Het beeld dat ontstaat, geeft je als lezer langzaam het gevoel een kijkje te mogen nemen in de sportwereld van de afgelopen pakweg honderddertig jaar. Het knappe van dit boek is de manier waarop je uiteindelijk het gevoel krijgt dat het niet langer om louter wielrennen gaat. De mores van de tijd, de ontwikkeling van het collectieve denken. De voors en de tegens van het wielrennen, van sport tout court. De ongebreidelde liefde voor de sport en de angst voor de wereld die het heeft geschapen. Alles komt samen en gaat tegelijkertijd zijn eigen weg. ‘Een liefhebbend geheugen corrigeert’, heb ik op pagina 776 gezien. Ik zal het boek opnieuw moeten lezen. Helemaal. Zelfs die tweeënvijftig verhalen over voetbal. ‘Sport is sport en niet iets anders.‘ Het staat er echt. Misschien is het waar, maar onze recente geschiedenis zou een heel stuk minder spannend zijn zonder Sport.

 

Op vraag van wielerblog Het is Koers schreef ik bovenstaande recensie van het vandaag uitgekomen boek Sport van auteur/samensteller Arthur van den Boogaard. Uitgegeven bij Uitgeverij Nieuw Amsterdam.

gedicht

In menig winkelstraat klinkt vanmiddag voorlopig voor het laatst Sinterklaasmuzak. Die heerlijk doodgearrangeerde versies van de alom bekende liedjes. Morgen niets ontziend vervangen door cd’s met minstens zo zielloze kerstmuzak. Niet moeilijker dan dat. Ik zal het bijna missen, die afgevlakte versie van een vervagende herinnering.

Vaderschapshalve begaf ik mij ook dit jaar weer in de leeuwenkuil der Sint Niklaas-intochten. Winderige kades, waar Klazen uit alle hoeken neerstreken. Tochtige pleinen, waar kleumende vaders zuchtten onder de wriemelende last op hun schouders. Onrustige, nerveuze kinderen. Opgezweept door dreunende houseversies van ‘Zie ginds komt de stoomboot’. Door slap geproduceerde Pietenhitjes. Gezongen door coole Pieten. Nederhop door zwart geschminkte non-talenten. Commerciële rotzooi voor een leeftijdscategorie die eigenlijk niet meer in Sinterklaas gelooft.

Om mij heen zag ik kinderen. Peuters, kleuters, een enkel basisschoolkind dat nog wil geloven. Met mijtertjes, pietenmutsen en gespannen gezichtjes. Sommige zwart geschminkt, sommige niet. Uithangborden voor het standpunt dat hun ouders wilden innemen in de Zwarte Pietendiscussie die dit jaar ongemeen vroeg en hevig uitbrak. Kinderen die ‘Daar wordt aan de deur geklopt’ willen zingen. Met toegenepen stemmetjes ‘Sinterklaasje bonne bonne bonne’ lispelen. Heel misschien een beetje bang van Zwarte Piet.

Het doet mij terug verlangen naar de tijd dat Sinterklaas nog een beetje een wereldvreemde oude baas was. Een mythisch figuur met een dik boek en de gave door een paar ontzettende holle gemeenplaatsen elk kind te laten denken dat het bijzonder was. Naar het heilige ontzag voor het ingebouwde waardeoordeel. Voor roe en zak. Voor die Piet zo zwart als roet. Toen een verrassingsreisje naar Spanje nog een doembeeld was.

In het immer politiek correcte Nederland van 2013 kan een Piet niet zwart meer zijn, gaan zakken leeg terug naar Spanje en weten ze zelfs bij de jeugdzorg niet meer wat een roe is. Is Sinterklaas verworden tot een gezellige goedzak, zijn Pieten tot dommige stuntelaars en de liedjes tot stampende kutherrie. Ik houd van Sinterklaas, heb wekenlang aan de lippen van Dieuwertje Blok gehangen om toch maar niets van het Sinterklaasjournaal te missen. Ik houd van Sinterklaas, van de verwachtingsvolle blikken die hij op de gezichtjes van mijn kinderen tovert. Van ‘Zal die goede Sint wel komen’. Ik ben zelfs al een beetje gewend aan de opvolger van Bram van der Vlugt, maar mogen we alstublieft weer gewoon een beetje bang zijn voor Sinterklaas? En weer hardop ‘Trippeltrappeltrippeltrap’ zingen!