kopf

Trillend probeer ik mijn handschoen aan te trekken. Onderwijl mezelf moed in sprekend. Terwijl ik nog eens diep inadem overzie ik het schouwspel. De witte vlakte. Mijn opponent. Maagdelijk witte sneeuw zover het oog reikt. Omzoomd door statige sparren. Ingekaderd door toppen in wit en basalt. Ik recht mijn schouders. Kom overeind. Het mag niet moeilijk zijn.

Een jaar geleden deed ik hetzelfde. Als een tweede natuur. De houten klaas in mij één met het snowboard. De blik onvervaard, op snelheid de berg af. Onhoudbaar. Keer op keer. Tot ik een stukje miste. Een stuk van pakweg veertig minuten. Een kleine drie kwartier waarin ik wel zelfstandig de berg afdaalde, de restanten van mijn bril opborg in mijn jas. Honderduit ratelde tegen mijn gezelschap, telkens opnieuw hetzelfde. Ik ken het verhaal slechts uit overlevering. Ik was er niet ‘bij’.

Van tijd tot tijd komen ze terug. De duizelingen, de leemte blijft. Onaangekondigd. Van de ene op de andere dag. Nu ook. Al een dag of twintig. Is het stress gerelateerd? Botte pech? Wie zal het zeggen. Op de piste duizelt het me niet. Met de techniek zit het wel snor. De blokkade zit stevig tussen de oren. Vermomd als tegenzin. Als de absolute tegenpool van dat waar ik jarenlang een moord voor zou hebben begaan. Ik maak mijn binding los, schud de denkbeeldige sneeuwlast van mijn jas en step naar het liftje. De kramp negerend. Een eenmans zelfhulpgroep. Gewoon doorgaan als therapie. Nog één rondje. Misschien twee. En morgen weer. De berg ben ik zelf.