bladgoud 9

De man in de spiegel lacht. Een volwassen man met een strooien hoed op zijn knar. Perfect. ‘Ik neem hem.’ Ik reken af en zet de hoed goed op mijn hoofd. Nog een keer kijk ik in de spiegel. Een vermoeid gezicht kijkt terug. Het gezicht. De ogen stralen. Van onvermoede energie.

Het wordt langzaam drukker op het marktje. De toeristen arriveren. Moeders met kinderwagens. Hippies met rugzakken. Gezinnen met tegenzin. Ik maak dat ik weg kom. In een kleine kroeg in een nog kleiner straatje drink ik staand aan de bar een Cortado. Twee jonge lokale vrouwen spreken schande van de toeristen. Vanochtend lag er weer zo’n slettenbak op het strand haar roes uit te slapen. Voor Jan en alleman met alles te koop. Alleen een rokje had ze aan, maar waar dat hing wil je niet eens weten… Het meisje achter de toog herkent me niet. Niet meteen. Ik geef haar een fooi en ga de straat weer op. Rustig. Op mijn gemak wandel ik door de stilste straatjes. Kalm. Innerlijk verteerd door een nieuw soort onrust. Aan het einde van dit straatje kom ik uit in een winkelstraat. Ik kijk naar links, omdat ik weet dat ik daar, tussen de hoge huizen door, net de witgekalkte kerktoren kan zien. Tien voor negen. Mijn hart maakt een sprongetje. Met tegenzin verlaat ik de betrekkelijke stilte van de zijstraatjes voor de drukkere winkelstraat. Her en der lossen bestelbusjes en kleine vrachtwagens hun lading. In de restaurants wordt driftig geschrobt en gepoetst. Voor de vele kleine boetiekjes worden de rekken met kleurige zomerniemendalletjes het trottoir op gerold. De winkelstraat mondt uit op de strandpromenade. In de schaduw van de palmbomen vervolg ik mijn weg naar rechts. In de richting van het uitgaanscentrum. Bekende pad. Verkeerde uur.

Juan kijkt me niet begrijpend aan. Mijn metamorfose is hem niet ontgaan. Pas nu ik mijn hoed heb afgezet dringt het echt tot hem door. ‘Goedemorgen mijnheer Ronald, ik had u niet herkend.’ Ik glimlach en knik. ‘Is de tafel in orde?’ Juan knikt op zijn beurt. ‘Natuurlijk mijnheer Ronald, natuurlijk.’ Hij gaat me voor naar het promenadeterras. Dit hotel heeft het mooiste terras van de hele stad. Het verheft zich als een brug boven de strandpromenade. Een uitgestoken tong op pilaren. Ongestoord uitzicht op het strand en de Middellandse Zee. De baai waar het stadje omheen gegroeid is. Nog steeds groeit. De bedrijvigheid van de boulevard. Het mierennest op het strand. Het kris kras krioelen van de bootjes op het water. Hierboven ben je Heer en Meester van dit alles. Verheven boven de drukte van alledag. Juan schuift mijn stoel naar achteren om me te laten plaatsnemen. Ik begroet mijn tafelgenote met een kus op haar wang. Mijn hoed valt op de grond. Juan duikt er meteen achteraan. Ze lacht. ‘Heb je je vermomming afgeworpen?’ Ze verbaast me, deze vrouw. Altijd weer. Zoveel wijzer dan eender welke andere vrouw die ik ooit heb ontmoet. Wijzer? Nee, bijdehanter, vlotter, pienterder. Een opmerking van haar gaat altijd een laag dieper dan je denkt. Lorna staat op om me drie zoenen te geven. ‘Gefeliciteerd Ronnie’. Ook hier weer. Dieper dan ik kan bevatten.

Toen ik anderhalf uur geleden onder de douche stond was mijn hoofd leeg. Mijn leven was leeg. Een leeg appartement. Een leeg bestaan. Het water kletterde uit de regendouche en het enige dat ik kon horen was galm. Eindeloze galm. Het duurde even voor het tot me doordrong dat de eindeloze leegte een opkomende kater en een fluitend oor als aardse tegenpool had. Terwijl ik daar zo stond, flitsten mijn gedachten door de gebeurtenissen van de uren daarvoor. In willekeurige volgorde. Met willekeurige betekenis. Een beeld bleef terugkomen. Lorna. Stralend in de deuropening van de discotheek. Haar woorden als een echo. ‘Ga je al weg?’ Drie berichten later had ik het antwoord wat ik nodig had. ‘Negen uur is OK, ik heb geen cadeautje.’

Ze houdt mijn handen vast en doet monsterend een stapje achteruit. ‘Wat zie je er uit’, zegt ze lachend, ‘Is dit jouw manier om een meisje het hof te maken?’ ‘Naast een vrouw zo mooi als jij is elke vent een boer op klompen’, riposteer ik haar goedbedoelde sneer. ‘Ouwe charmeur.’ Ze probeert zich van me los te maken, maar ik houd haar linkerhand vast. ‘Laat me eens zien wat mij hier zo in de schaduw zet’, glimlach ik, terwijl ik haar ronddraai als een ballerina. Haar eenvoudige witte jurk zwiert in het rond. Precies de juiste balans met haar zongebruinde huid. Allesbedekkend. Nietsverhullend. Tijdloze klasse. ‘Gekkie’, giechelend laat ze zich in haar stoel ploffen. Juan schuift de mijne aan terwijl ik ga zitten. ‘Ontbijt voor twee?’ ‘Ontbijt voor twee.’ Lorna kijkt over de baai. Terug naar mij. ‘Dit is werkelijk waar de mooiste plek van de stad om een meisje op een ontbijt te trakteren. Dankjewel.’ Ik kijk haar aan, ‘dank jij wel. Dat je wilde komen. Dat je met dit ouwe vel een glas wil drinken op zijn verjaardag.’ Ze zegt niets. Kijkt opnieuw uit over de baai. ‘We worden te oud voor de onzin Ronald.’ Ze zwijgt. Ze zegt meer dan een vermeende spellingsfout kan bedoelen. Juan brengt champagne. Zijn collega serveert ons ontbijt.

‘Met hoeveel meisjes heb je deze zomer al ontbeten?’ De vraag overdondert me een beetje. ‘Nee, niet antwoorden. Het is retorisch bedoelt. Ik bedoel, waar ben je mee bezig. Waar zijn we mee bezig? Elke dag een ander liefje. Altijd op jacht. Die illusie van schoonheid. Van jeugd.’ Ik sputter tegen. ‘Jij bent nog immer beeldschoon’. ‘Een oud vel gemarineerd in dure crêmes. Ons leven is een groot feest Ronnie, maar ons lijf wil op tijd naar huis.’ Plots ziet ze er moe uit. Voel ik me moe. Veertig jaar. Eeuwig vrijgezel. Feestbeest. Mijn kooi altijd open. Met stomheid geslagen kijk ik voor me uit. Niet zomaar voor me uit. Naar Lorna. Beautiful Lorna. Ze zegt niets meer. Alles is gezegd. Ze wenkt Juan. ‘Juan, we zijn moe. Laat de koffie maar zitten, we willen graag een suite. Met zicht op zee.’ ‘Si sênora.’ Juan buigt als een knipmes en verwijdert zich van de tafel. Lorna kijkt me aan. ‘Goed?’ ‘Goed.’

Ze staat voor de open deur naar het balkon en kijkt uit over de baai. Haar handen in haar nek. ‘Kun je mijn rits even openmaken?’ Voorzichtig trek ik het fijne ritsje tot beneden toe open. Met een vinger volg ik de weg terug over haar naakte rug. Weifelend. Zenuwachtig als een puber die voor het eerst een bh-sluiting los probeert te maken. Lorna draait zich naar me toe. Laat haar jurk van haar schouders op de grond glijden. Haar volle borsten fier vooruit. Haar buik strak en afgetraind. ‘Oud vel mijn voeten’, denk ik bij mezelf. Lorna trekt mijn T-shirt over mijn hoofd en gooit het op de vloer. Ze trekt het strikje uit het koord dat mijn short omhoog hoort te houden. De broek blijft hangen achter mijn opkomende erectie. Plagerig steekt ze een hand achter mijn broeksband. ‘Nog meer stoppels’, giechelt ze, voordat ze de broek over mijn dijen naar beneden trekt. Ze doet een stap terug, struikelt bijna over de dorpel van de balkondeur. ‘Oud vel mijn voeten’, zegt ze hardop, zonder haar zin af te maken. Ik schiet in de lach. Lorna kijkt me niet begrijpend aan. Draait zich om en loopt verder het balkon op. Haar armen in de lucht. Zo blijft ze een minuut staan. Vast en zeker met haar ogen dicht. Ik houd de mijne open. Niet van haar af te houden. Van haar gespierde kuiten tot de putjes in haar billen. De smalle rug, haar lange ravenzwarte haar. Het silhouet van een godin. Ze komt naar me toe en drukt zich tegen me aan. Een eerste zoen. Een tweede. Een extra lange. ‘Kom’, zegt ze zacht en trekt me naar het grote bed. Ze schopt de lakens op de grond en duwt me ruggelings op het bed. Ik nestel mijn hoofd in het kussen. Lorna vlijt zich tegen me aan. Haar rechterbeen over mijn benen. Haar hoofd op mijn borstkas. ‘Welterusten Ronnie, lieve Ronnie. Eerst slapen.’ Ik geef haar een zoen op haar hoofd. ‘Welterusten Lieve Lorna, mooie Lorna. We hebben nog een heel leven over.’

 

‘Bladgoud’ is een vakantiefeuilleton in twaalf ongelijke delen. Een experiment met langere verhalen en verbanden om augustus mee door te komen. Zin in meer? Lees hier verder.

bladgoud 8

‘Papa, vangen!’ Een kletsnatte sponzen bal landt met een plof op mijn rug. De dader, mijn zevenjarige zoon, staat aan de rand van het zwembad triomfantelijk te wachten op een reactie. Ik grabbel naar de bal die net buiten mijn bereik is gerold. Hebbes. Ik gooi de bal met een boog net over Thomas heen in het zwembad. Hij duikt er fanatiek achteraan. Wanneer hij opnieuw met de bal uit het bad klautert zie ik hem zoeken. Het lege ligbed. De douche bij de ingang. Het bubbelbad waar zijn zusje in zit met een vriendinnetje. Verwarring. Voor hij mijn kant op kijkt, duik ik vanaf de overkant het zwembad in. Onder water zwem ik de twaalf meter naar de overkant. Aan de rand van het bad, ik moet nu precies naast hem bovenkomen, steek ik mijn hoofd voorzichtig langs de rand boven water. Ik haal diep adem, exact op het moment dat de onverlaat de volgezogen spons in mijn gezicht drukt. Proestend kijk ik hem niet-begrijpend aan. ‘Ik had je herkend aan je verbrande billen’, klinkt de lachende verklaring van de slimste. Ik kom overeind, pak hem net boven zijn knieën en zwier hem in het bad. Geen twee tellen later hangt hij op mijn rug. Nou, auw, inderdaad, die verbrande billen.

Er hangen vier uitgelaten jonge honden aan mijn lijf. Ik worstel om boven water te blijven. Gelukt. Ik kom overeind in het minder diepe deel van het bad. Merel zit in mijn nek. Puck sleurt aan haar benen en probeert tegen die van mij omhoog te lopen. De jongens hangen elk aan een been in een niet aflatende poging mij omver te trekken. Ik laat mezelf achterover vallen en draai me uit hun verstikkende omhelzingen. Genoeg. GENOEG. Hijgend hijs ik mezelf op de rand. Even zitten. Mijn belagers kijken me uitdagend aan. De meisjes komen naast me zitten. ‘Je hebt een kras op je rug pap.’ ‘En een op je buik’, vult Puck haar aan. Het voelt alsof mijn hele lichaam vol staat met schrammen en striemen. Damon springt vlak voor ons in het bad. Bommetje. Thomas er direct achteraan. Kappen nou jongens. Even rustig. ‘Papa gaat naar de caravan. Ik moet ome Ronald nog bellen voor zijn verjaardag. Die zal nu wel wakker zijn.’ Vier beteuterde gezichtjes kijken toe hoe ik uit het bad stap. ‘Moeten we mee?’ Ik schud mijn hoofd. Ik heb geen zin om ze alle vier bij de caravan te hebben. Leon is vast nog niet terug van het fietsen en Christina ligt geheid haar slaap van vannacht nog in te halen. ‘Blijven jullie nog maar even hier. Kom straks maar geld voor een ijsje halen.’ De teleurstelling verdwijnt zo snel als ze is gekomen. Ik pak mijn boek van het ligbed en sla mijn badlaken om mijn middel. Meteen voel ik me gekleed. Te gekleed. ‘Mijn billen zijn verbrand’, denk ik bij mezelf.

Aniek zit midden in een geanimeerd gesprek met Hans. Ze merkt in eerste instantie niet dat ik achter haar sta. Voorovergeleund in haar stoel zet ze haar argumenten kracht bij. Ik zie hoe Hans geniet van haar bevlogenheid. Hij weet haar op haar paard te krijgen. Haar stokpaardje. Wat zeg ik, al haar stokpaardjes. Hij is iemand die schijnbaar moeiteloos anderen aan het vertellen krijgt. Doet nadenken over wat ze zeggen. Lijkt oprecht geïnteresseerd in hun mening. Mijn vrouw is een gewillig slachtoffer. Wanneer hij naar mij omhoog kijkt, krijgt ook Aniek me in de gaten. Snel geef ik haar een zoen op haar schouder. Haar bruine schouder. Mijn witte, of liever, inmiddels knalroze lijf, steekt schraal af tegen haar prachtige bronzen huid. ‘Zijn de kinderen nog in het zwembad?’ Ik knik. ‘Ze mogen straks om geld voor een ijsje komen. Ik ga eerst Ronald even bellen. Die zal inmiddels wel uit zijn nest zijn. Ben je maar alleen?’ Ik vergeet steeds de naam van Hans’ vrouw. Probeer me op deze manier te redden. ‘Aleid is nog even bij haar dochter. Het kind heeft luduvudu,’ antwoord Aniek in zijn plaats. ‘Aleid’, herhaal ik zachtjes bij mezelf, terwijl ik naar de caravan loop om mijn telefoon te pakken. ‘Geen wonder dat ik dat niet onthoud.’

‘Nog een biertje?’ Hans knikt. ‘Zal ik de dames ook nog even bijschenken?’ Zonder het antwoord af te wachten schenk ik de fles rosé leeg in de twee glazen. Aleid protesteert uit beleefdheid. Ik haal twee biertjes uit de koelkast en trek nog een flesje voor ze open. Zulk protest duurt nooit lang. Misschien ontspant ze een beetje. Hans’ vrouw is zijn tegenpool. Bezorgd, moederlijk, een beetje zeurderig zelfs. Met aanleg voor de slachtofferrol. Aniek schikt zich in haar rol als luisterend oor. Aanhoort met geveinsd enthousiasme het relaas over haar kinderen. De oudste dochter, die met een vriendin ergens op vakantie is. Die zo’n lieve vriend heeft, zo’n aardige jongen. Over haar oudste zoon, die vast nooit aan een vriendinnetje zal geraken, omdat hij zo verlegen is. Dat hij beter naar zijn broertje zou aarden. Die heeft succes bij alle meisjes in zijn klas. Maar vooral over Celine. Celine, die de wereld gaat redden. Celine, die geen tijd heeft voor vriendjes. Altijd studeren. Haar leven uitgestippeld tot in de puntjes. Het kind dat ze niet snapt. De afstand. Celine, met haar verdriet. Haar onbegrepen drama.

Hans neemt een slok van zijn bier. ‘Kijk’, zegt hij lachend, ‘daar gaat ons zorgenkindje’. Over het pad sloft een meisje voorbij op haar teenslippers. Een pareo slordig rond haar heupen geknoopt. Een toilettas en een handdoek onder haar arm geklemd. ‘Is dat Celine?’, antwoord mijn vierde biertje iets te enthousiast. Die herken ik wel. Dat waren de eerste blote borstjes waar ik hier midden in de nacht mee werd geconfronteerd toen we net aangekomen waren.’ Aniek kijkt me vernietigend aan. Hans lacht. Samenzweerderig stelt hij voor dat maar niet aan haar moeder te vertellen. Het verhaal van Aleid valt even stil. ‘Heb ik iets gemist?’ ‘Nee schat, Herman maakte een grapje.’

 

‘Bladgoud’ is een vakantiefeuilleton in twaalf ongelijke delen. Een experiment met langere verhalen en verbanden om augustus mee door te komen. Zin in meer? Lees hier verder.

bladgoud 7

‘Ik denk dat je vanavond je kans maar moet wagen.’ Pieter kijkt me dwaas aan. Ik lach. ‘Waar heb je het over Slientje?’ Ik haat het als hij mijn naam zo uitspreekt. ‘Manon’, voeg ik er met een zucht aan toe. Zijn gezicht klaart op. Betrekt weer. ‘Zeker?’ ‘Ja, duh!’ ‘Heb je het haar gevraagd?’ Niet in zoveel woorden, maar ik twijfel geen moment dat hij de vent is waar ze achteraan zit. ‘Uhuh’, knik ik afwezig. Er trekt nu een soort van blinde paniek door hem heen. Ik weet het gewoon, leer mij mijn broer kennen. ‘Nee, vanaf hier mag je het zelf uitzoeken’, pareer ik zijn ongestelde vraag. Weer die onnozele blik. ‘Oh jonguh’. Ik negeer hem verder. Alsof ik niet genoeg heb aan mezelf.

‘Celine… Celine…’ Mijn moeder. ‘Zal ik je even insmeren schat?’ Ik brom iets onverstaanbaars. Was net weggedommeld. Ik huiver als ze de koude zonnecrême op mijn rug spuit. Laat haar begaan. Het voelt wel ontspannend. Ik houd me stil. Glijd weer weg. ‘Ik denk dat ze slaapt’, hoor ik haar ver weg zeggen. Weet niet tegen wie.

Als ik wakker word zit ze naast me. Ik draai me op mijn rug. Een pareo glijdt van me af. ‘Ik had je maar even een beetje toegedekt. Tegen het verbranden’, zegt ze verontschuldigend. Ik knik. Duf. Mijn hoofd bonkt. Het felle zonlicht prikt in mijn ogen. Mijn moeder legt haar boek opzij. ‘Die jongen was hier net. Die Menno. Waar je vorig jaar zo verkikkerd op was.’ Ze pauzeert. Hoopt op een reactie. Ik doe er het zwijgen toe. Wat deed hij hier? ‘Zijn jullie weer een stel?’ Ze windt er geen doekjes meer om. Recht voor zijn raap. Het zit haar hoog. Ik knik. Schud mijn hoofd. ‘Ik weet het niet.’ Niet begrijpend kijkt ze me aan. Dikke tranen biggelen over mijn wangen. Geluidloze tranen. Ze wil weten wat er is. Waarom ik moet huilen. Wat er zo erg is. Het komt niet. Ik blijf stom. Alleen maar die tranen. Alleen. Ik draai mijn rug naar haar toe. Ze slaat haar arm om me heen. Ik maak een afwerend gebaar. ‘Nou, als je weer aanspreekbaar bent hoor ik het wel.’ Ze reageert te fel. Afgewezen. Ik wil haar niet kwetsen. Probeer sorry te zeggen. Nog steeds stom. Ze ziet het wel.

Ze reikt me een koud blikje Orangina aan. Ik zou willen dat ik haar in vertrouwen kon nemen. Het lukt me niet. Mijn mams en ik werken zo niet. Ik krijg een gesmoord ‘dank je wel’ uit mijn strot. Ze knikt. Een beetje hulpeloos. Verdrietig. ‘Als je me nodig hebt. Of je vader…’ Ze verbijt zich. ‘We zijn bij Aniek en Herman.’ Ik knik traag. Wie zijn nu weer Aniek en Herman?

 

‘Bladgoud’ is een vakantiefeuilleton in twaalf ongelijke delen. Een experiment met langere verhalen en verbanden om augustus mee door te komen.  Zin in meer? Lees hier verder.