Ik vind het knap. Mensen die urenlang aan zich kunnen laten frummelen zonder het op hun zenuwen te krijgen. Lange massages, pedicure, manicure, modderbaden, urenlang zweten in sauna’s en stoombaden. Niets voor mij. Ik ben mijn bad, ondanks het fenomenale uitzicht over de landerijen, al beu voor het echt helemaal volgelopen is. Heb ik het dan zo druk? Ben ik zo ongedurig? Niet dat ik me er van bewust ben. En toch.
Laatst was ik bij de kapper. Zo heel af en toe moet dat ook gebeuren. Denk ik. Een modieuze kapper, dat wel. Ik weet dat de herenkapper waar ik als kind om de zoveel tijd door mijn moeder heen werd gestuurd ook nog bestaat, maar de beste man gelooft nu vast niet meer dat ik in de brugklas zit. Voor het kindertarief hoef ik er dus niet meer heen en voor de spannende kapsels moest je er al nooit zijn.
Bij de kapper dus. Eerst even haren wassen. Dat doe je natuurlijk thuis ook alvast. Stel je voor dat er nog spinrag in hangt uit het fietsenschuurtje. Of korstjes van dubieuze oorsprong. Dan begint het. Het lauwwarme water sijpelt langs mijn nek in de zwarte handdoek. De rustgevende muziek mist zijn doel volledig. De vaardige vingers die mijn hoofdhuid beroeren voelen als een vorm van legaal overspel, dat die status enkel maar verdiend omdat mijn wederhelft naar dezelfde kapper gaat.
Dan pas dringt het werkelijk tot me door. De stoel. Die vreselijke massagestoel die mij bijna doet opspringen van opgekropte nervositeit. Elektrische vingers, nokken, palletjes, dingetjes, wie weet hoe zit dat ding onderhuids in elkaar, drukken, stampen, glijden en duwen tegen mijn rug, billen en benen. Oh gruwel. Het kan uit. Natuurlijk kan het uit. En toch vraag ik het niet. Stel me niet aan. Doe niet zo gek. Volgende keer vraag ik het van te voren. Dan wel. Echt.